Zijn door uitgeverij Pluim en AFdH uitgevers bezorgde laatste roman Suikerbastaard⇲ las als een denderende trein, een goed gesmeerde machine. Ik was bij de vooraankondiging al gefascineerd door het thema. Twentse jongemannen die door de Hengelose Machinefabriek Stork werden uitgezonden om in de jaren vijftig en zestig in Abessinië van keizer Haile Selassie suikerfabrieken uit de grond te stampen. Er zouden nog vele nazaten in de Hoorn van Afrika rondlopen met Twents bloed in de aderen. Tja wat wil je, Stork: What's in a name? Zodra hun driejarig contract afliep moesten ze terug naar de stempelklok en de draaibank in Hengelo. De hoofdpersoon Marinus Hilbrink lukte dat niet. Ondanks dat zijn geliefde in Hengelo op hem wachtte.
Mooiste zin: "In de bloedhitte had hij de meeste zin om de kleren van zijn lijf te rukken, van de kade te springen de baai van Aden in en door de straat van Bab el Mandeb, de Rode Zee, het Suezkanaal, de Middellandse Zee, de straat van Gibraltar, de Atlantische oceaan, Het Kanaal, de Noordzee, de Maas, de Rijn, de IJssel en ten slotte het Twentekanaal helemaal terug naar Mirjam te zwemmen, als een bronstige steur die duizenden kilometers tegen de stroom in gaat om zijn nageslacht veilig te stellen."
De Nederlandse literatuur in het algemeen en de Twentse in het bijzonder heeft er een klassieker bij. Zeg maar dat Mellendijk dat gezegd heeft.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten