En plots stond hij daar voordeDichterskoets van HiPP, kameraad Gertjan Tuenter, hobbyboer op Sinderen en uitvinder van de stankovaal. Naar aanleiding van wat politieke zaken declameerde hij het belangrijkste fragment uit het hekeldicht dat Willem Elsschot in 1934 schreef Aan Van der Lubbe. In De parelduiker -met dank aan Google- las ik in de columnserie Peillood een beschouwing over de zaak Marinus van der Lubbe door H.J.H.Hofland | lees hier verder>
AAN VAN DER LUBBE Jongen, met je wankel hoofd aan den beul vooruit beloofd, toen je daar je lot verbeidde stond ik wenend aan je zijde. De operette duurde lang: van het wraakhof naar ’t gevang, van ’t gevang weer naar het hof in de boeien van den mof. Veertig haarden dorst je ontsteken, duizend haarden zou men wreken, maar je beulen stonden paf toen je zweeg tot in je graf. Dokters, rechters, procureuren, allen zijn je komen keuren, allen vonden je perfect, en toen heeft men je genekt. ’t Had de Koningin behaagd dat je gratie werd gevraagd, maar voor zulk een viezen jongen wordt meestal niet aangedrongen. Lang heeft men geprakkezeerd wat een mens het meest onteert, hangen, branden, vierendelen of gewoon als varken kelen. Toen heeft men het mes gekozen om je toch eens te doen blozen, want zo’n gala met wat bloed doet een hakenkruizer goed. Jongenlief, zoals je ziet. Leiden krijgt je resten niet Hitler laat zich niets ontrukken want hij houdt van die twee stukken. Holland vraagt nu onverdroten of je niets werd ingespoten, maar die vuige, laffe moord vindt het minder ongehoord. Laat het stikken in zijn centen, in zijn kaas en in zijn krenten, in zijn helden, als daar zijn: Tromp, De Ruyter en Piet Hein. Moog je geest in Leipzig spoken tot die gruwel wordt gewroken, tot je beulen, groot en klein, door den Rus vernietigd zijn. Willem Elsschot