zaterdag 2 mei 2020

Oude en verse verzen uit het veld | 02 | SNOTTERBELLENBLUES

Foto: © Hans Mellendijk | Varsseveld  | voorjaar 2020

Snotterbellenblues

Amböstig, hechtereg ammechteg
löp e zien gezóndheid integen.
Ok dan nog gemeten; koortsegheid.

Hie bekik de barkcodeteikens
machteg doar de snotterbellenkroon.
Daags doarnao; platgetraede bleujsels.

Amböstig, hechtereg ammechteg
löp e zien gezóndheid integen.
Ok dan nog gemeten; koortsegheid.

Barkenstof wei’jt ‘mi-j in de gaete
‘t brech mangs de neuze an ’t lopen.
Proestereg wa’k al zei; amböstig.

Amböstig, hechtereg ammechteg
loop ik mien gezóndheid integen.
Ok dan weer koortsegheid gemeten.

In geraniums en ellebaog
haal’k mi-j van alles in de kop.
Hypernöffeleg huusarts dan moar

op’ebeld. Niks anders dan een- 
heu’jkoorts wier uutendelek de kroon.
De curve platter; jao geröstgesteld.

Aosembenemmend ’t vrogtiedeg
hemelen manges moar uut’esteld.



Foto: © Hans Mellendijk | Snotterbellen 



Eerst was er het beeld. De berk⇲ met een kroon vol hangende rupsvormige katjes. De mannelijke bloeiwijze die hij als kind ook wel snotterbellen noemde. In de databank⇲ van de Woordenlijst Achterhoekse en Liemerse Dialecten (WALD)⇲: komt die benaming op verschillende plekken in de Achterhoek tegen. Het stuifmeel dat ontstaat als het gevallen bloeisel vertrapt wordt en bij mensen letterlijk een loopneus kan veroorzaken, met echte snotterbellen. Dat beeld dus, inspireerde. Daarbij nog de angst om iets anders opgelopen te hebben, in deze onzekere tijden van corona⇲, schreef de dichter het bovenstaande vers. Vers van de pers. 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten