Waterloop
Nu baant zich ‘t nat
Een heimlijk pad,
En tjilpt en fluistert,
In bloem en blad
Voor ‘t oog verduisterd.
Nu dartelt vrij,
Op gouden zanden,
De stroom voorbij.
Hij schuurt zijn randen
Allengskens uit,
En sleept de buit
Van kleiner vlieten
Geweldig voort;
En golven schieten,
Van ver gehoord,
Langs ‘t rotsig boord.
Nu vangt een dal
De waterval.
Een glinstrend kleed
Ligt stil verbreed
In ‘t nieuwe perk.
Het loofgewemel,
Het bonte zwerk,
De blauwe hemel,
Zien statig neer
Op ‘t effen meer.
Herdenking
Wij schuilden
onder dropplend loover,
Gedoken aan den plas;
De zwaluw glipte ’t weivlak over,
En speelde om ’t zilvren gras;
Een koeltjen blies, met geur belâan,
Het leven door de wilgenblâan.
’t Werd
stiller; ’t groen liet af van droppen;
Geen vogel zwierf meer om;
De daauw trok langs de heuveltoppen,
Waar achter ’t westen glom;
Daar zong de Mei zijn avendlied!
Wij hoorden ’t, en spraken niet.
Ik zag haar
aan, en diep bewogen,
Smolt ziel met ziel in een.
O tooverblik dier minlijke oogen,
Wier flonk’ring op mij scheen!
O zoet gelispel van dien mond,
Wiens adem de eerste kus verslond!
Ons dekte
vreedzaam wilgenloover;
De scheemring was voorbij;
Het duister toog de velden over;
En dralend rezen wij.
Leef lang in blij herdenken voort,
Gewijde stond! Geheiligd oord!
Andenken
Wir schützten
uns im Laubes Rieseln,
Versteckten uns am Teich;
Die Schwalbe spielt’ über den Wiesen,
Das Gras war silberweich;
Ein Lüftchen duftete mehrfach,
Belebte so das Weidendach.
Das Grüne
hörte auf, zu triefen;
Kein Vogel flog vorbei;
Der stille Tau stieg aus der Tiefe,
Im Westen schien der Mai;
Es sang sein Abendlied das Licht!
Wir hörten es und sprachen nicht.
Ich sah ihr
an, wir beide spürten:
Zwei Seelen wurden eins.
O Augen, die mich tief berührten,
Ein Zauber, so wie keins.
O süßen Mundes Lispelklang,
Der den ersten Kuß verschlang.
Uns schützten
friedlich nun die Blätter;
Vorbei die Dämmmerzeit;
Das Düster zog über die Äcker;
Wir standen auf zuzweit.
Leb’ fröhlich im Andenken fort,
Geweite Stund’! Heiliger Ort!
© Vorden 1840, A.C.W. Staring © Zutphen
2016, S.J. Grootendorst
Waterloop
Nu baant zich ‘t nat
Een heimlijk pad,
En tjilpt en fluistert,
In bloem en blad
Voor ‘t oog verduisterd.
Nu dartelt vrij,
Op gouden zanden,
De stroom voorbij.
Hij schuurt zijn randen
Allengskens uit,
En sleept de buit
Van kleiner vlieten
Geweldig voort;
En golven schieten,
Van ver gehoord,
Langs ‘t rotsig boord.
Nu vangt een dal
De waterval.
Een glinstrend kleed
Ligt stil verbreed
In ‘t nieuwe perk.
Het loofgewemel,
Het bonte zwerk,
De blauwe hemel,
Zien statig neer
Op ‘t effen meer.
Herdenking
Wij schuilden
onder dropplend loover,
Gedoken aan den plas;
De zwaluw glipte ’t weivlak over,
En speelde om ’t zilvren gras;
Een koeltjen blies, met geur belâan,
Het leven door de wilgenblâan.
’t Werd
stiller; ’t groen liet af van droppen;
Geen vogel zwierf meer om;
De daauw trok langs de heuveltoppen,
Waar achter ’t westen glom;
Daar zong de Mei zijn avendlied!
Wij hoorden ’t, en spraken niet.
Ik zag haar
aan, en diep bewogen,
Smolt ziel met ziel in een.
O tooverblik dier minlijke oogen,
Wier flonk’ring op mij scheen!
O zoet gelispel van dien mond,
Wiens adem de eerste kus verslond!
Ons dekte
vreedzaam wilgenloover;
De scheemring was voorbij;
Het duister toog de velden over;
En dralend rezen wij.
Leef lang in blij herdenken voort,
Gewijde stond! Geheiligd oord!
Andenken
Wir schützten
uns im Laubes Rieseln,
Versteckten uns am Teich;
Die Schwalbe spielt’ über den Wiesen,
Das Gras war silberweich;
Ein Lüftchen duftete mehrfach,
Belebte so das Weidendach.
Das Grüne
hörte auf, zu triefen;
Kein Vogel flog vorbei;
Der stille Tau stieg aus der Tiefe,
Im Westen schien der Mai;
Es sang sein Abendlied das Licht!
Wir hörten es und sprachen nicht.
Ich sah ihr
an, wir beide spürten:
Zwei Seelen wurden eins.
O Augen, die mich tief berührten,
Ein Zauber, so wie keins.
O süßen Mundes Lispelklang,
Der den ersten Kuß verschlang.
Uns schützten
friedlich nun die Blätter;
Vorbei die Dämmmerzeit;
Das Düster zog über die Äcker;
Wir standen auf zuzweit.
Leb’ fröhlich im Andenken fort,
Geweite Stund’! Heiliger Ort!
© Vorden 1840, A.C.W. Staring © Zutphen
2016, S.J. Grootendorst
Geen opmerkingen:
Een reactie posten