donderdag 6 juli 2017

'nDrom 18 herbezocht | Adriaan Deurloo

Adriaan Deurloo | oer-Dichtersbankje | Idinkbos | Sinderen



ik kan rijmen en dichten
Zonder mijn hemd op te lichten
Oud rijmpje dat mijn vader altijd citeerde

Als, muze, ik jouw hemd oplicht,
wordt elke zin vanzelf gedicht.
Zo letterlijk nodigt jouw lijf
mij met de zoete boodschap: schrijf!
Haast te bedeesd om te  beginnen
leest van jouw huid mijn hand de zinnen
en  legt behoedzaam en  devoot 
al je geheimenissen bloot.
Al blijft mysterie onbeschreven,
maar o zo voelbaar om je zweven.
En zwemmend, zwijmelend in die charme
moet ik wel rijmend je omarmen.
Ervaren, wijs, met overleg
wijst zacht jouw hand mijn pen de weg.
O, in jouw oog vind ik genade
en op jouw lippen een ballade,
een al maar hoger hoogste lied,
een overdonderend verschiet,
een wilde rit van woord naar woord,
die naar het nooit gehoorde spoort,
maar plotseling ons de stilte gunt,
het duizelingwekkend hoogtepunt.

(maart 2001)


MET DANK AAN VAN DALE*

De vrucht van vreemdelingrivieren:
dit land. En onze tijd. En wij.
Een ark zakt af naar zee. Geen tieren,
gevloek of grofheid, scheldpartij
of grote bek verhindert dat.
We zitten met elkaar hier opgescheept.
Dus waarom tegen elkaar opgezweept?
We moeten schipperen op weg naar Ararat.
                                                  

(13 mei 2009) 

* Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse taal 12e druk:
vreemdelingrivier (v.(m.)), allochtone rivier, rivier die in een ander land ontspringt: de Nijl is in Egypte een vreemdelingrivier.



-
In elk kind wordt iets van
ons aller oergeschiedenis
herhaald. Eerst enkel nog maar ban
van lijflijkheid, van voer, poep, pis,
van slaap, van heel veel slaap. Maar dan
een sprong van duizend era’s in
een lach. Zo lid van het gezin
de mens. Wie anders immers kan
er lachen zoals hij? Zo vrij
in zijn verbondenheid? Oog. Oor!
Naar binnen breekt een liefdestij
van woordjes, naampjes, ouderkoor
en baart daar onvatbaar banaal
het blijvend wonder van de taal.
O, archeologisch is elk kind
al groeve waar je antwoord vindt
- of minstens zicht – op hoe je leeft
vóórdat het zelf je antwoord geeft.
(10 april 2014)

-
Tot mijn geluk nooit mijn gelijk
gezocht. Geluk. Gelijk daarmee
een hoger, dieper grond bereikt.
Verrijkt. Verrukt. Want de portee
- daar immers bovenop gedrukt –
zo klaar: nooit dus verongelijkt
verongelukt.



VRIJDAG 13 NOVEMBER 2015
Wie enkel spreekt uit een kalasjnikov,
die liegt.
Wie in de ander slechts een doelwit of
zijn jachtbuit ziet,
zal nooit iets proeven van het paradijs
van zo maar praten met een vreemde op
één van die stom toevallige terrasjes van Parijs.

(17 november 2015)




VERRE WENS 
En Wilders wens ik toe
dat aan zijn ziekbed straks
een moslim staat
die zorgzaam hem verschoont
als hij verschoning vraagt
(en als het moet
’t ook zonder vragen doet).
 

(25 augustus 2010)


-

Ik ging naar Novi Sad toe om de brug te zien.

Ik zag de brug: twee overzijden

weer van elkaar zoals vanouds gescheiden.

Wij zaten daar voor een minuut of tien

op een terras en hebben wat gedronken,
het hoofd en hart vervuld van bitterheid
in het besef van al die eindigheid
die men de stad van boven had geschonken.
Geen stem die tot ons kwam, geen schip dat voer

en wat wij dan al hoorden: psalmen waren

het zeker niet. Stad, opgelegd pandoer,
toen men besloten had je niet te sparen.
Zo, dacht ik, zó dus naar je mallemoer.
Goddomme: wij! Wie zal óns straks bewaren?

                                               

(2002)


FILOKTETES
Steeds weer niet meer dan maar erbij:
de Argo, Herakles zijn dood, de strijd
om Helena. Hij steeds terzij,
een figurant. Daarom geheid
ook hij dus Trojewaarts. En kijk!
dan door een anders stommiteit
in ’t licht, want niet de dader bijt
de slang, die daar als wreker blijkt
te zijn, maar uitgerekend hem.
De beet een wond die hem benart en
- voor de gehardsten niet te harden -
zo stinkt dat ’t iedereen beklemt.
Ter plekke laat men hem dus barsten
en trekt naar Troje op voor eigen roem.
En hij blijft achter zonder artsen
en zonder medicijn: verdoemd.

Maar Troje blijkt ook na tien jaar
van mollen, moorden niet te winnen.
’t Orakel maakt het zonneklaar:
zìjn boog brengt je de stad pas binnen.
Dus terug. Hij zit nog steeds te meuren.
Maar wie de overwinning ruikt,
gaat daarover niet langer zeuren.
Als je je hersens goed gebruikt,
zal je niet twee keer je vergissen.
Dan weet je voluit overtuigd:
in feite kun je niemand missen.

(1 augustus 2011)

EEN VERMAKELIJK VOORVAL IN DE WOESTIJN VAN ENGEDI

Dat uitgerekend in de grot
waar wij verscholen zaten,
Saul poepen wou! ’t Leek wel of God
‘m in onze hand wou laten.
Dus “David!”, zeiden wij, “hier is
je kans! Sla toe! Het is Gods wil!”
En hij sloop met zijn zwaard muisstil
naar waar Saul hurkte, ongewis
van wat hem overkomen zou.
En David jaste met één houw
- zo steels gewerkt, dat hij niets merkt! -
een reep uit Saul zijn jas, net toen
de majesteit aan ’t afgaan was.
Ach, koning, keizer, kampioen
zijn op hun tijd ook broos karkas
en moeten hun behoefte doen.
En kunnen dus, hoe soeverein,
heel allermenselijk weerloos zijn.
Wie daarvan misbruik maakt, snapt niet
hoe koninklijk ook jij moet wezen
door in Gods gratie expliciet
behoeftigen te laten delen.
Gena is hoe je met cachet
de koningen te kakken zet.
                        

(29 augustus – 17 september 2011)

Zie 1 Samuël 24: 1- 8 Saul en zijn leger achtervolgen David

-
Het meest misbruikte Nederlandse woord
is zijn. Want tussen was en zal is maar
één tel en hoe vaak ook een ongehoord
subliem moment, toch maar slechts zelden waar.
Ons leven is proces, is tijd die haast
onmerkbaar langs ons glijdt; onmerkbaarheid
die ons tot het idee verleidt, helaas,
dat ons is langer is, ja eeuwigheid.

Maar ook als wij verandering ervaren,
ja lijfelijk als tsoenami ondergaan,
dan grijpen we die boei om de gevaren
die kennelijk ons bedreigen te doorstaan:
de wereld moet toch overzichtelijk blijven!
Te bont kan niemand aan. Daarom zwart-wit:
wij hier, zij daar, goed scherp van kwaad gescheiden.

Je ziet de trein niet waar je zelf in zit.
De Nederlander van vandaag is niet
van gisteren. En die van gisteren
niet van vandaag. Wie even nadenkt, ziet
dat ook wel in.
                                    Maar ja, dan dist er een
politicus een sprookje op dat past
bij alle onvree die al in mij gist
en ik roep, mij geroepen voelend: barst!
Mijn volk, mijn stem, dat wat ik voel beslist!
Mijn recht! Ik ken het klappen van de zweep!

Het recht van spreken is gestold tot eis.
Die winter heeft ons land vast in zijn greep:
door elke scheve schaats meer van de wijs.
Niet om het spreken. Ieder heeft het recht,
is nodig voor de voortgang van ’t debat.
Maar ja, het meeste dat er wordt gezegd,
dient meer een ander doel: sla anderen plat.
In de discussie hoe we ’t moeten rooien,
wordt het nooit lente, zal het nooit meer dooien.
De mens is niet zo veel. Hij weet dat hij
noodzakelijkerwijs moet verder gaan,
maar met een levensloop van egotripperij
blijft hij toch liever op zijn standpunt staan.
Echt, je zou willen dat het anders was.

Wij zijn…Wij zijn op weg. Wij worden pas.

(24 oktober 2011)

-
Nooit heb ik stilgestaan bij wat
mij overkwam, die drang tot schrijven.
O, eerst een spel, een grap, maar dat,
zou het – bleek al heel snel – niet blijven.
Behoefte kreeg een vorm. Droom vroor
tot woord dat ingegeven werd,
tot beeld dat stond, tot spiegel voor
een puber die, verspoord, versperd,
zichzelf vooral aan ’t zoeken is.
Wanhopige geschiedenis
-bij zo veel kansen toch geen vraag –
van nederlaag tot nederlaag.
’t Gedicht geen antwoord, maar het was
van mij. En dat een ander dat
niet – althans in die mate – had,
dat alibi, dat alias,
kwam nooit goed door. Pas nu besef
hoe veel genade er in schuilt
van taal, voer voor mij ingekuild,
muziek, troost, hoop, geluk, roes, lef.
Zo ga ik voet voor voet mijn pad.
Rijm als mijn staf, nee: wichelroede
naar verten die ik nimmer had
-zelfs in de verste verte niet – kunnen vermoeden.

(28 maart 2016)

 Adriaan Deurloo's speellijst op 'nDrom 18 | 01-07-2017 | Dichtersbankje | Idinkbos

meer van en over Adriaan Deurloo in De Rijmerij>

Geen opmerkingen:

Een reactie posten