Foto: © Bert Bevers | Staringkoepel | Klein Dochteren | Lochem
Staringstaar
Ik
toer met de potwortel voorop het fietsstuur en met m’n lief aan m’n rechterzij
door een zonovergoten landschap in een gebied waar het bij sommige kruispunten
lijkt alsof één en ander door toeristische fietsroutes bijéén wordt gehouden.
De hele boel aan elkaar vastgeknoopt door om aandacht schreeuwende
bewegwijzeringborden.
We
zijn dan ook niks verbaasd als we later horen dat de Achterhoek numero één
staat wat betreft fietsvakantiebestemmingen.
We
bevinden ons ergens tussen Klein - en Groot Dochteren. Regelmatig komen we
wandelaars ‘integen’. Wel erg druk voor de zondagmorgen. Om de tien minuten
worden we stelletjesgewijs gegroet. Dan kaartlees ik dat we ons begeven op dé
wandelsnelweg van Nederland. Het Pieterpad. Hoe vinden zij toch de weg? Ik heb
nog nergens een aanduiding gezien? De ogen van mijn zoon zoeken ondertussen een
geschikte boom, want hij moet een plas. Na de tigste roep: “Ja, hier!”, is het
bij een grote ouwe beuk echt raak. Voor de zoveelste keer beur ik hem uit het
stoeltje. Als een volleerd Mannetje Pis doet hij zijn werk. Dan, als ik zijn
gulp wil dichtritsen, zie ik opeens een rood wit teken op de imposante boom. O
ja, natuurlijk. Dat is de bewegwijzering voor het wandelpad. Hoe simpel en
weinig landschap verstorend.
Nadat
we lachend weer een paar wandelaars groeten, stappen we weer op en trappen
verder. De Berkel over. Vanaf de brug bestudeer ik een groot bord.
Natuurmonumenten legt verantwoording af en doet kond van de restauratie van de
Staringkoepel. Opeens herinner ik me een kostelijke brief uit de
brievenbundeling van Jeroen Brouwers: “Kroniek van een karakter (De Achterhoek
1976-1981)”, gericht aan Gerrit Komrij.
Brouwers
beschrijft daarin het droevige bouwwerk. Ooit moet het een torentje zijn
geweest. Hij fantaseert erop los hoe de dichter Staring er met een koetsje heen
reed als het leven op De Wildenborch hem teveel werd en in het torentje
gedichten ging schrijven. Er was geen licht en water wel een plee. Deze stenen
poepdoos des dichters was in de bouwval gespaard gebleven. In de brief ziet
Jeroen Brouwers A.C.W. met de broek rondom zijn enkels op een natuurstenen
plaat met een gat erin zitten. Misschien bedacht hij hier, met zijn ellebogen
op zijn knieën en zijn gezicht in zijn handen, de regels: ‘De Tijd sloeg, op haar
schacht, reeds zeis bij zeis te stukken; Haar zusters zijn vergruisd - zij
wisten van geen bukken’ …Zo iets? Thuis nog maar weer eens opzoeken. Van
de brug afgezien zien we niets van de herstelwerkzaamheden. We zullen terug
moeten het bosje in. M’n lief en de óndóg protesteren. De meeste stemmen
gelden. We karren door. Ik troost me met de gedachte dat waarschijnlijk de
ruïne meer recht aan het landschap zou hebben gedaan dan de restauratie.
Eenmaal
thuis zoek ik de betreffende passages uit Brouwers kroniek op. Ik lees en weet
opeens weer dat Brouwers in een brief aan boekhandelaar Ad ten Bosch een paar
dagen later schrijft: ‘Het torentje of koepeltje van Staring’, zo lees ik
daarjuist, werd pas gebouwd in 1843, dit is: drie jaar na het verscheiden van de
dichter Staring, die dus nimmer in zijn paardenkoetsje naar dat koepeltje kan
zijn gereden om er verzen te schrijven c.q. van de arduinen plee gebruik te
maken. Onderhavig koepeltje werd gebouwd door zijn zoontje Staring, de
bodemvorser die ‘op de Bronkhorst’ woonde.” Welke bron Brouwers daar gebruikte
is onduidelijk. Een slordige toeristenfolder of onjuist krantenartikel
wellicht? Want kloppen doet het niet. Op de landkaart zie ik dat met Bronkhorst
waarschijnlijk Boekhorst bedoeld is. Het overdreven toeval wil dat ik nog geen
half uur later bij het doorvorsen van de stapel vakantiepost ik in deze krant
een artikel tegen kom over de restauratie van de Staringkoepel. Daarin is
sprake dat de jongste dochter Constantia Ernestine Theodora in 1850 de opdracht
gaf tot de bouw van het theekoepeltje.
Om de verwarring nog maar weer groter te
maken besloot Natuurmonumenten de antieke koepel te versieren met een rozet in
de nok. Voorstellende twee geliefden die door zwaluwen met elkaar worden
verbonden. Verwijzend naar de regels ‘Wij schuilden onder dropplend loover,
Gedoken aan den plas. De zwaluw glipte ’t weivlak over, En speelde om ’t
zilvren gras.’ uit het mooiste prachtdicht van de dichter Staring:
“Herdenking”.
Net
voordat er een onpeilbaar diepe Staringstaar m’n ogen teistert, besluit ik de
vraagtekens te dragen en de vragen onopgelost te laten. Ik knip het
krantenartikel uit en leg het in Brouwers’ boek. Raadsels voor de hierna
volgende lezers.
Hans Mellendijk in de Gelderlander, edities Achterhoek, 25 september 2004
Zie ook: Dichtersbankjes | A.C.W. Staring 👉
Geen opmerkingen:
Een reactie posten