zaterdag 24 november 2012

Uit de oude doos | Staringstaar

Foto: © Bert Bevers | Staringkoepel | Klein Dochteren | Lochem


Staringstaar

Ik toer met de potwortel voorop het fietsstuur en met m’n lief aan m’n rechterzij door een zonovergoten landschap in een gebied waar het bij sommige kruispunten lijkt alsof één en ander door toeristische fietsroutes bijéén wordt gehouden. De hele boel aan elkaar vastgeknoopt door om aandacht schreeuwende bewegwijzeringborden.
We zijn dan ook niks verbaasd als we later horen dat de Achterhoek numero één staat wat betreft fietsvakantiebestemmingen.

We bevinden ons ergens tussen Klein - en Groot Dochteren. Regelmatig komen we wandelaars ‘integen’. Wel erg druk voor de zondagmorgen. Om de tien minuten worden we stelletjesgewijs gegroet. Dan kaartlees ik dat we ons begeven op dé wandelsnelweg van Nederland. Het Pieterpad. Hoe vinden zij toch de weg? Ik heb nog nergens een aanduiding gezien? De ogen van mijn zoon zoeken ondertussen een geschikte boom, want hij moet een plas. Na de tigste roep: “Ja, hier!”, is het bij een grote ouwe beuk echt raak. Voor de zoveelste keer beur ik hem uit het stoeltje. Als een volleerd Mannetje Pis doet hij zijn werk. Dan, als ik zijn gulp wil dichtritsen, zie ik opeens een rood wit teken op de imposante boom. O ja, natuurlijk. Dat is de bewegwijzering voor het wandelpad. Hoe simpel en weinig landschap verstorend.

Nadat we lachend weer een paar wandelaars groeten, stappen we weer op en trappen verder. De Berkel over. Vanaf de brug bestudeer ik een groot bord. Natuurmonumenten legt verantwoording af en doet kond van de restauratie van de Staringkoepel. Opeens herinner ik me een kostelijke brief uit de brievenbundeling van Jeroen Brouwers: “Kroniek van een karakter (De Achterhoek 1976-1981)”, gericht aan Gerrit Komrij.
Brouwers beschrijft daarin het droevige bouwwerk. Ooit moet het een torentje zijn geweest. Hij fantaseert erop los hoe de dichter Staring er met een koetsje heen reed als het leven op De Wildenborch hem teveel werd en in het torentje gedichten ging schrijven. Er was geen licht en water wel een plee. Deze stenen poepdoos des dichters was in de bouwval gespaard gebleven. In de brief ziet Jeroen Brouwers A.C.W. met de broek rondom zijn enkels op een natuurstenen plaat met een gat erin zitten. Misschien bedacht hij hier, met zijn ellebogen op zijn knieën en zijn gezicht in zijn handen, de regels: ‘De Tijd sloeg, op haar schacht, reeds zeis bij zeis te stukken; Haar zusters zijn vergruisd - zij wisten van geen bukken’ …Zo iets? Thuis nog maar weer eens opzoeken. Van de brug afgezien zien we niets van de herstelwerkzaamheden. We zullen terug moeten het bosje in. M’n lief en de óndóg protesteren. De meeste stemmen gelden. We karren door. Ik troost me met de gedachte dat waarschijnlijk de ruïne meer recht aan het landschap zou hebben gedaan dan de restauratie.

Eenmaal thuis zoek ik de betreffende passages uit Brouwers kroniek op. Ik lees en weet opeens weer dat Brouwers in een brief aan boekhandelaar Ad ten Bosch een paar dagen later schrijft: ‘Het torentje of koepeltje van Staring’, zo lees ik daarjuist, werd pas gebouwd in 1843, dit is: drie jaar na het verscheiden van de dichter Staring, die dus nimmer in zijn paardenkoetsje naar dat koepeltje kan zijn gereden om er verzen te schrijven c.q. van de arduinen plee gebruik te maken. Onderhavig koepeltje werd gebouwd door zijn zoontje Staring, de bodemvorser die ‘op de Bronkhorst’ woonde.” Welke bron Brouwers daar gebruikte is onduidelijk. Een slordige toeristenfolder of onjuist krantenartikel wellicht? Want kloppen doet het niet. Op de landkaart zie ik dat met Bronkhorst waarschijnlijk Boekhorst bedoeld is. Het overdreven toeval wil dat ik nog geen half uur later bij het doorvorsen van de stapel vakantiepost ik in deze krant een artikel tegen kom over de restauratie van de Staringkoepel. Daarin is sprake dat de jongste dochter Constantia Ernestine Theodora in 1850 de opdracht gaf tot de bouw van het theekoepeltje. 

Om de verwarring nog maar weer groter te maken besloot Natuurmonumenten de antieke koepel te versieren met een rozet in de nok. Voorstellende twee geliefden die door zwaluwen met elkaar worden verbonden. Verwijzend naar de regels ‘Wij schuilden onder dropplend loover, Gedoken aan den plas. De zwaluw glipte ’t weivlak over, En speelde om ’t zilvren gras.’ uit het mooiste prachtdicht van de dichter Staring: “Herdenking”.

Net voordat er een onpeilbaar diepe Staringstaar m’n ogen teistert, besluit ik de vraagtekens te dragen en de vragen onopgelost te laten. Ik knip het krantenartikel uit en leg het in Brouwers’ boek. Raadsels voor de hierna volgende lezers.

Hans Mellendijk in de Gelderlander, edities Achterhoek, 25 september 2004

Zie ook: Dichtersbankjes | A.C.W. Staring 👉

Geen opmerkingen:

Een reactie posten