Floribós
Terwijl
ik ter voorbereiding van een verhuizing over de vliering sluip, slingert
Achterbergs gedicht Werkster poëtisch door mijn kop: “Zij kent de onderkant van
kast en ledikant, / ruwhouten planken en vergeten kieren, / want zij behoort al
kruipend tot de dieren, / die voortbewegen op hun voet en hand.”
M’n
rug protesteert lichtjes. Ik open het dakraam en een frisse wind vult de
bedompte bergruimte, die het hier en nu niet kent, maar het voorbije grijpbaar
maakt. Maar vooral voelbaar. De dozen met tijdschriften en ander belegen papier
zijn écht te zwaar ingepakt. Verhuisdozen die na de vorige verplaatsing nooit
meer zijn geopend. Hoe heb ik ze toen ooit via de smalle vlizotrap naar boven
gekregen? En hoe vliegt de tijd? Het lijkt nú wel héél ver weg. Ergens in de
vorige eeuw. Ja, m’n rug was toen beduidend minder stram. Maar kom op, tanden
op elkaar! Hier dient rigoureus ingegrepen te worden.
Ik
schuif en trek de te zware dozen naar het midden van het zoldertje. Daar waar
ik nog redelijk gebukt kan werken. Hurkend volgt de grote opruiming. Het kaf
dient van het koren gescheiden. Soms wordt de keus wát weg te doen en wát te
bewaren wel heel gemakkelijk gemaakt. Spullen met waterschade, als gevolg van
een lekkage, gaan direct de oud papierbak in.
Maar
dan komen de twijfelgevallen. Uit een doos met gemengd graan -oude
studieboeken, agenda’s, notulen van vergeten vergaderingen en meer van die in
de floribós geraakte curiositeiten- pak ik een Atlas der gehele wereld in 48
kaarten uit 1958. Een uit de band gescheurde Bos-Zeeman, waaruit de kaart van
Gelderland dreigt te vallen. Waarop de Slinge nog slingert als Slingerbeek.
Nooit opgenomen in mijn bescheiden verzameling naslagwerken, vanwege
ruimtegebrek of dubbel. Of vanwege de deplorabele staat waarin het verkeert.
Een grote twijfel overmeestert me. Een herfstdepressie is nabij.
Terugblikgewijs
biesterbaan ik naar afgelopen zomer, naar het Zieuwentse Schoolpad. Vreemd hoe
gedachtestromen soms kunnen slingeren. Een fietstocht langs de Kunstroute Beeld
en Landschap brengt me in een cirkelvormige schuilplaats. De constructie,
gevormd door zeven glasheldere golfplaten wanden, herbergt op elke zijde een
overvolle boekenplank. De titels lijken op het eerste gezicht willekeurig
gerangschikt. Chaos, net als nu in mijn hoofd. Bij nadere beschouwing doemt een
thematische ordening op. Het verhaalt over de omgeving en de mensen die er
wonen en leven. Zicht op Zieuwent meldt de catalogus. Toon
Kortooms’ Laat de dokter maar schuiven en het boek Een bioloog verwijzen naar
twee leden van het bestuur, dat het kerkpadenstelsel zo prachtig herstelde. Het
boerenleven wordt geïllustreerd door En de boer hij ploegde voort, Lente rozen
in bloei, Buiten waait de zomerwind, De geur van herfst en Het seizoen is
voorbij. Streekromans, dat soort werk. Dan een rijtje over historie en economie
met als vreemde eend in de bijt Gedichten! Lees ik dat goed? Toch niet het
verzamelde werk van ons aller Staring? Verdomd de volksuitgave uit 1820! Daar
waar ik al jaren naar op zoek ben. Ik wil het pakken, en zie dan pas hoe alle
boeken zielloos zijn vastgepind en doorboord door een lange staaf. Mijn
aanvankelijke bewondering slaat om in afschuw. Liepend van verdriet, om het
onrecht de boeken aangedaan, fiets ik verder.
Prozaïsch landen mijn gedachten op de
vliering. Ter voorkoming van meer leed besluit ik de atlas te bewaren. Toen
ik de laatste verhuisdoos uit de achterbak van mijn auto laadde, zie ik het op
de hoedenplank liggen. Maar dan gebeurt het onvermijdelijke. De losliggende
kaart valt ten prooi aan de verwoestende storm. Een rukwind slingert het hoog
de lucht in. Veroordeeld tot zwerfvuil, voorgoed de floribós ingejaagd.
Hans Mellendijk, de Gelderlander, 2 november 2002
Via Facebook
BeantwoordenVerwijderenRonald Peet Mooi
Gerard Hegman Gewoon even de hand van de muis, en een mooi verhaal lezen op de zoaterdagmarge..