zaterdag 18 mei 2013

Uit de oude doos | Floribós



Floribós

Terwijl ik ter voorbereiding van een verhuizing over de vliering sluip, slingert Achterbergs gedicht Werkster poëtisch door mijn kop: “Zij kent de onderkant van kast en ledikant, / ruwhouten planken en vergeten kieren, / want zij behoort al kruipend tot de dieren, / die voortbewegen op hun voet en hand.

M’n rug protesteert lichtjes. Ik open het dakraam en een frisse wind vult de bedompte bergruimte, die het hier en nu niet kent, maar het voorbije grijpbaar maakt. Maar vooral voelbaar. De dozen met tijdschriften en ander belegen papier zijn écht te zwaar ingepakt. Verhuisdozen die na de vorige verplaatsing nooit meer zijn geopend. Hoe heb ik ze toen ooit via de smalle vlizotrap naar boven gekregen? En hoe vliegt de tijd? Het lijkt nú wel héél ver weg. Ergens in de vorige eeuw. Ja, m’n rug was toen beduidend minder stram. Maar kom op, tanden op elkaar! Hier dient rigoureus ingegrepen te worden.

Ik schuif en trek de te zware dozen naar het midden van het zoldertje. Daar waar ik nog redelijk gebukt kan werken. Hurkend volgt de grote opruiming. Het kaf dient van het koren gescheiden. Soms wordt de keus wát weg te doen en wát te bewaren wel heel gemakkelijk gemaakt. Spullen met waterschade, als gevolg van een lekkage, gaan direct de oud papierbak in.

Maar dan komen de twijfelgevallen. Uit een doos met gemengd graan -oude studieboeken, agenda’s, notulen van vergeten vergaderingen en meer van die in de floribós geraakte curiositeiten- pak ik een Atlas der gehele wereld in 48 kaarten uit 1958. Een uit de band gescheurde Bos-Zeeman, waaruit de kaart van Gelderland dreigt te vallen. Waarop de Slinge nog slingert als Slingerbeek. Nooit opgenomen in mijn bescheiden verzameling naslagwerken, vanwege ruimtegebrek of dubbel. Of vanwege de deplorabele staat waarin het verkeert. Een grote twijfel overmeestert me. Een herfstdepressie is nabij.

Terugblikgewijs biesterbaan ik naar afgelopen zomer, naar het Zieuwentse Schoolpad. Vreemd hoe gedachtestromen soms kunnen slingeren. Een fietstocht langs de Kunstroute Beeld en Landschap brengt me in een cirkelvormige schuilplaats. De constructie, gevormd door zeven glasheldere golfplaten wanden, herbergt op elke zijde een overvolle boekenplank. De titels lijken op het eerste gezicht willekeurig gerangschikt. Chaos, net als nu in mijn hoofd. Bij nadere beschouwing doemt een thematische ordening op. Het verhaalt over de omgeving en de mensen die er wonen en leven. Zicht op Zieuwent meldt de catalogus.

Toon Kortooms’ Laat de dokter maar schuiven en het boek Een bioloog verwijzen naar twee leden van het bestuur, dat het kerkpadenstelsel zo prachtig herstelde. Het boerenleven wordt geïllustreerd door En de boer hij ploegde voort, Lente rozen in bloei, Buiten waait de zomerwind, De geur van herfst en Het seizoen is voorbij. Streekromans, dat soort werk. Dan een rijtje over historie en economie met als vreemde eend in de bijt Gedichten! Lees ik dat goed? Toch niet het verzamelde werk van ons aller Staring? Verdomd de volksuitgave uit 1820! Daar waar ik al jaren naar op zoek ben. Ik wil het pakken, en zie dan pas hoe alle boeken zielloos zijn vastgepind en doorboord door een lange staaf. Mijn aanvankelijke bewondering slaat om in afschuw. Liepend van verdriet, om het onrecht de boeken aangedaan, fiets ik verder.

Prozaïsch landen mijn gedachten op de vliering. Ter voorkoming van meer leed besluit ik de atlas te bewaren.

Toen ik de laatste verhuisdoos uit de achterbak van mijn auto laadde, zie ik het op de hoedenplank liggen. Maar dan gebeurt het onvermijdelijke. De losliggende kaart valt ten prooi aan de verwoestende storm. Een rukwind slingert het hoog de lucht in. Veroordeeld tot zwerfvuil, voorgoed de floribós ingejaagd.

Hans Mellendijk, de Gelderlander, 2 november 2002


Geen opmerkingen:

Een reactie posten