zaterdag 1 oktober 2011

Uit de oude doos | Divan



Divan

De eerste herinnering uit m’n prille jeugd. Meer een droombeeld dan keiharde realiteit. Hoog in de lucht zie ik mijn vader en moeder heen en weer schommelen. Op en neer zwevende lichamen omsnoerd door kleurige serpentines. Eenmaal ouder geworden, op een gegeven moment het besef dat het een scène moet zijn geweest uit hun twaalfenhalfjarige huwelijksfeest. Het hoogleven, café de Kempe, november 1954. Toen kregen ze het meubel cadeau. Geen huisraad dat zò de jaren vijftig vertegenwoordigt dan dit meubelstuk: de divan.

In m’n ouderhuis stond het in een hoek geschoven in de wat toen nog, de mooie of zondagse kamer werd genoemd. Over de rustbank lag een Perzisch kleed gedrapeerd. Aan de muurzijde hing een nepgobelin. Een idyllisch landschap met herten. Ook zo’n typisch tijdsbeeld, net als het ruitvormig opgehangen neteldoek op de schoorsteenmantel. Met daarop huisvlijt van m’n vader gespeld. Koperen siersmeedwerk; een Hollandse molen en plantvormige ornamenten. Gemaakt naar voorbeelden uit het hobbyblad Na Vijven. Geheel volgens het credo van de wederopbouw :”A’j niks doot, dan do’j maor óndögde”.

Als ik als kind met hoge koorts, geveld door griep, thuis moest blijven, dan werd de divan omgetoverd in een comfortabel ziekbed en werd ik overdag zorgzaam verpleegd door moeders. Dagen van rillerigheid en héél, héél veel drinken. Anijsmelk en warme ranja. IJlkoortsdromen, loopneus en suisoor. Het zijn momenteel dezelfde verschijnselen die me eraan terug doen denken.

Onlangs bij mijn verhuizing werd het voorlopig geprulleparkeerd in het schuurtje. De divan had in de loop van de tijd toch wel heel veel geleden. Brandgaten in de bekleding en andere vlekkerige scha. Maar wegdoen dat nooit! Zo’n familiestuk bewaar je. Eerst maar weer opnieuw laten bekleden. Totdat vandaag m’n lief in afwachting daarvan een andere oplossing had bedacht. Een fleurig hoeslaken deed wonderen en het kreeg toch alvast een plaats op de kinderkamer. Tegen de muur, haaks op het ledikantje.

Later, begin jaren zestig, toen de doordeweekse kamer hal werd en de televisie haar intrede deed, veranderde de zondagse kamer langzaam maar zeker in een gewone woonkamer. Het hertenkleedje en het pronkdoek boven de haard verdwenen, de divan bleef. De divan waarop na het middageten menig uiltje werd geknapt. Waarop m’n moeder ‘s nachts soms het gesnurk van mijn vader ontvluchtte. Of andersom. Tenminste als het niet voor andere doeleinden in gebruik was. Want het was ook het meubel waarop menig romance begon, als ik mijn zusters mag geloven. Als ze zaterdagsavond laat, door hun vrijers thuis werden gebracht en de kust was veilig dan werd stiekem de voordeur geopend en via de hal de voorkamer betreden, alwaar de ligbank uitnodigend klaar stond voor menig herdersuur. Nooit iets van gemerkt, maar zo wil het verhaal. Uiteindelijk kwam het meubel in mijn bezit. Ook bij mij amoureuze herinneringen die, over elkaar heen buitelend, proberen te stoken in een goed huwelijk. Maar niet heus! M’n lief, m’n lief, waar blijft m’n lief nu toch? “Effen Aornt naor bedde brengen.” Maar da’s toch al dik een uur geleden?

Toch maar even kijken. Als ik de kamer van junior open, hoor ik licht gesnurk. Op de divan ligt ze, met een boek opengevouwen op haar buik. De schat! Bij het voorlezen van Kikker en Eend in slaap gevallen. De kleine óndog verbaasd achterlatend. Hij zit rechtop in zijn trappelzak. Klaarwakker. Hij brabbelt geduldig vragen op haar af. “Vertellen? Nog een keer?… Nog een keer?” Goh, net een psychiater met patiënt. De kleinen pótwortel als peut aan het hoofdeinde van de divan, lijdzaam luisterend naar de antwoorden, die maar niet willen komen.

Toch niet zíjn eerste herinnering aan zijn ouders, mag ik hopen?

Hans Mellendijk
De Gelderlander | columnreeks Door Achterhoekse Ogen | 23 november 2002

Geen opmerkingen:

Een reactie posten