Divan
De
eerste herinnering uit m’n prille jeugd. Meer een droombeeld dan keiharde
realiteit. Hoog in de lucht zie ik mijn vader en moeder heen en weer
schommelen. Op en neer zwevende lichamen omsnoerd door kleurige serpentines.
Eenmaal ouder geworden, op een gegeven moment het besef dat het een scène moet
zijn geweest uit hun twaalfenhalfjarige huwelijksfeest. Het hoogleven, café de
Kempe, november 1954. Toen kregen ze het meubel cadeau. Geen huisraad dat zò de
jaren vijftig vertegenwoordigt dan dit meubelstuk: de divan.
In
m’n ouderhuis stond het in een hoek geschoven in de wat toen nog, de mooie of
zondagse kamer werd genoemd. Over de rustbank lag een Perzisch kleed
gedrapeerd. Aan de muurzijde hing een nepgobelin. Een idyllisch landschap met
herten. Ook zo’n typisch tijdsbeeld, net als het ruitvormig opgehangen
neteldoek op de schoorsteenmantel. Met daarop huisvlijt van m’n vader gespeld.
Koperen siersmeedwerk; een Hollandse molen en plantvormige ornamenten. Gemaakt
naar voorbeelden uit het hobbyblad Na Vijven. Geheel volgens het credo van de
wederopbouw :”A’j niks doot, dan do’j maor óndögde”.
Als
ik als kind met hoge koorts, geveld door griep, thuis moest blijven, dan werd
de divan omgetoverd in een comfortabel ziekbed en werd ik overdag zorgzaam verpleegd
door moeders. Dagen van rillerigheid en héél, héél veel drinken. Anijsmelk en
warme ranja. IJlkoortsdromen, loopneus en suisoor. Het zijn momenteel dezelfde
verschijnselen die me eraan terug doen denken.
Onlangs
bij mijn verhuizing werd het voorlopig geprulleparkeerd in het schuurtje. De
divan had in de loop van de tijd toch wel heel veel geleden. Brandgaten in de
bekleding en andere vlekkerige scha. Maar wegdoen dat nooit! Zo’n familiestuk
bewaar je. Eerst maar weer opnieuw laten bekleden. Totdat vandaag m’n lief in
afwachting daarvan een andere oplossing had bedacht. Een fleurig hoeslaken deed
wonderen en het kreeg toch alvast een plaats op de kinderkamer. Tegen de muur,
haaks op het ledikantje.
Later,
begin jaren zestig, toen de doordeweekse kamer hal werd en de televisie haar
intrede deed, veranderde de zondagse kamer langzaam maar zeker in een gewone
woonkamer. Het hertenkleedje en het pronkdoek boven de haard verdwenen, de
divan bleef. De divan waarop na het middageten menig uiltje werd geknapt.
Waarop m’n moeder ‘s nachts soms het gesnurk van mijn vader ontvluchtte. Of
andersom. Tenminste als het niet voor andere doeleinden in gebruik was. Want
het was ook het meubel waarop menig romance begon, als ik mijn zusters mag
geloven. Als ze zaterdagsavond laat, door hun vrijers thuis werden gebracht en
de kust was veilig dan werd stiekem de voordeur geopend en via de hal de
voorkamer betreden, alwaar de ligbank uitnodigend klaar stond voor menig
herdersuur. Nooit iets van gemerkt, maar zo wil het verhaal. Uiteindelijk kwam
het meubel in mijn bezit. Ook bij mij amoureuze herinneringen die, over elkaar
heen buitelend, proberen te stoken in een goed huwelijk. Maar niet heus! M’n
lief, m’n lief, waar blijft m’n lief nu toch? “Effen Aornt naor bedde brengen.”
Maar da’s toch al dik een uur geleden?
Toch
maar even kijken. Als ik de kamer van junior open, hoor ik licht gesnurk. Op de
divan ligt ze, met een boek opengevouwen op haar buik. De schat! Bij het
voorlezen van Kikker en Eend in slaap gevallen. De kleine óndog verbaasd
achterlatend. Hij zit rechtop in zijn trappelzak. Klaarwakker. Hij brabbelt
geduldig vragen op haar af. “Vertellen? Nog een keer?… Nog een keer?” Goh, net
een psychiater met patiënt. De kleinen pótwortel als peut aan het hoofdeinde
van de divan, lijdzaam luisterend naar de antwoorden, die maar niet willen
komen.
Toch
niet zíjn eerste herinnering aan zijn ouders, mag ik hopen?
Hans Mellendijk
De Gelderlander | columnreeks Door Achterhoekse Ogen | 23 november 2002
Geen opmerkingen:
Een reactie posten