Bij Sinderen zijn sporen aangetroffen van een elfde-eeuws houten kasteel.
Motte
Gravend in de regen van tegenwoordig
stuit de archeoloog op de regen
van vroeger, neergeplensd op de motte,
het houten kasteel, waarvan weinig meer
resteert dan wat halfverrotte sporen
van een fundering onder het tijdsgewricht
waarin wij leven en dat dreigt te verzakken
in de modder die we meenden te hebben
overwonnen. Er zit ijzererts aan je schoenen.
Een archeoloog is geen weerman: die graaft
in de lucht, die ziet het onheil aankomen,
die roept: ‘Zoek dekking!’ Een archeoloog
wordt door stortbuien verrast, het verleden
stijgt hem tot aan de lippen, het ondermijnt
zijn fort, een strijdbijl komt bovendrijven
– een buit voor de weerman, hij smelt
het wapen om tot paraplu, waaronder
de twee zich gebroederlijk verschansen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten