Amsterdam | Museumplein | 19 juli 2013
Pleinvrees
Ik
liep met mijn lief over het vernieuwde Museumplein. Het plein dat maar geen
plein wil zijn. De meeste gebouwen zijn er met de rug naar toegekeerd. En dan
had je er ook nog de kortste autobaan van Europa die eroverheen liep. Het plein
is nu door een landschaparchitect veranderd in één groot groen gebied. Tijdens
de Amsterdamse Uitmarkt zijn over het plein kris, kras feesttenten geplaatst.
Herinneringen aan de Varsseveldse volksfeestweide, een week daarvoor, kwamen
naar boven. Het werd nog versterkt toen we lallend werden aangesproken door een
stel Poggendammer Buben. Vaste jongens van café de Singel, die lurkend aan een
Heineken, in de zon stonden te genieten van het culturele aanbod. Ik zag dat
het goed was. De kritiek van de hoofdstedelijke cultuurpauzen blijkt
onwaarachtig. Het plein is een ode aan de Oudhollandse meesters; indrukwekkende
blauwe luchten boven een polderlandschap. Naarstig zoeken mijn ogen naar De
stier van Potter. Een prachtige ruimte, waar de landelijke Oranje verenigingen
maximaal hun feest kunnen vieren als Prins Willem-Alexander op de bruiloft van
prins Filip van België zijn verloving bekend maakt. Een plein dat nog alle
kanten op kan. De kunstbobo’s hebben last van weidevrees. Zoals in Doetinchem
dat sommigen hebben met de mooie stenen leegte van het gerenoveerde
Simonsplein.
Hopelijk
valt in de toekomst het Doetinchemse Erdbrinkplein ook een herinrichting ten
deel. Ik kom er zo’n vier keer per week mijn auto parkeren. De God van de
planologen had bij het bouwen van dit plein een dag vrij. Elke keer voel ik mij
er unheimisch. Pleinvrees. Of het nou aan de puntdraad-omheining, het verkeerd
geplaatst straatmeubilair of de onduidelijke looprichtingen ligt, elke keer ben
ik weer blij dat ik aan de goede kant van de Van Nispenstraat terecht kom en
niet ben overreden door vervaarlijk aanscheurende bussen. Na een novemberstorm
wil een ballet van kapot gewaaide paraplu’s het stedenbouwkundig misverstand
nog wel eens het nodige troost geven en in de spitsuren fleuren kleurrijke busreizigers
het plein soms op.
Gelukkig
loopt af en toe een collega met mij mee. Zoals laatst. Ik zoek met haar naar
mijn auto. Mijn korte termijn geheugen weet gelukkig snel de plek te vinden. Ik
neem afscheid en wil instappen. Dan hoor ik haar over het plein schallen. “Hans
kijk eens!” Ze wijst me op een Chevrolet model Monte Carlo die drie meter
verder dan mijn Kadett pronkend mooi staat te wezen. De zijkanten zijn
beschilderd met rood en gele uitslaande vlammen. De bruine bak blijkt van
binnen nog meer pracht en praal te verbergen. We bekijken ongegeneerd het
interieur. Het dashboard oogt naar boomschors, het stuurwiel bestaat uit
verblindende kettingschakels, de versnellingspook heeft een goudkleurige
piratenpistool als handvat. Eén en al kermiskitsch. De O en Aa’s bereiken ook
een ander kant van het plein. We zien een indrukwekkend in het pak zittend, wat
grijzende oude man met een aristocratisch uiterlijk op ons afstevenen, gevolgd
door twee hulpverloofdes. Ook zij bewonderen de All American Car. We giechelen
hun wat besmuikt toe. Dan wendt de man zich tot ons en spreekt zijn vermoeden
uit dat de eigenaar een jonge man moet zijn. “Ja, … want hij heeft de toekomst
nog voor zich.” Even begrijpen we hem niet en kijken hem vragend aan. Dan wijst
hij ons op de vergulde doodskop die aan de achteruitkijkspiegel bungelt.
Glimlachend weet ik niks anders uit te brengen dan: “Tis maar hoe je het
bekijkt.” Ik neem nogmaals afscheid en verlaat huiverend het sinistere
plein.
HANS
MELLENDIJK | Gelders Dagblad, 18 september 1999
Geen opmerkingen:
Een reactie posten