Het
ei was zijn lust en zijn leven. ’t Was ooit begonnen toen hij als klein blaag op zijn zwerftochten door
het Reurlse Broek als eerste in de gemeente een kievitsei vond. De volgende dag
mocht hij het op het kasteel aanbieden aan de burgermeester. Later in zijn
trouwdag ontpopte IJbert zich tot een eitovenaar.
Hij
goochelde met gemak uit slechts twee eieren een smakelijke boerenomelet en voor
het bereiden van een soufflé kon je hem midden in de nacht wakker maken. Maar
zijn specialiteit bleef toch het koken van
een ei. Een ritueel waarbij je hem niet mocht storen. Bewaarmethode en de
uitslag van de versheidcontrole, in een kommetje water, stonden in een
mysterieus verband met gewichtsklasse, kooktijd en de uiteindelijke stand van
de dooier. Het had allemaal met elkaar te maken. Eén en ander luisterde nauw
bij hem. In de loop der tijd verzamelde hij voor elk type ei een aparte
kookwekker. Z’n vrouw Betje werd er soms tureluurs van. Maar ze liet hem
begaan. Een tevreden eierkoker is geen onruststoker. Trouwens het moet gezegd,
van zijn gekookte eitjes kreeg je nooit de bòks van streek. Niet te zacht, niet
te hard. Perfect! Nooit flauw van smaak. Anders was het gesteld met zijn gevoel
voor humor.
Een
bezoek aan Reur-ei had hem vorig jaar Pasen geïnspireerd tot experimenten met
verfbaden. Hij knoeide wat aan met allerlei kooknat. Vooral bieten brachten een
curieus effect teweeg. Het krotensap gaf de eieren een gecorrodeerd uiterlijk,
soms tegen terracotta aan. Hij had gehoopt op goud. Enthousiast schonk hij
daarom de vijftig eieren maar aan zijn buurvrouw. Voor het eierzoeken.
Geestdriftig had hij geholpen met het verstoppen. In de roestige amfora’s maar vooral langs de nog herfstige rand
van de tuin en in de beukenhaag. Hij veinsde onschuld toen bleek dat maar een
kwart werd gevonden en hielp een huilend buurmeisje alsnog met het verder
zoeken. Maar toen op een warme dag de buurvrouw begon te klagen over de
verschrikkelijke stank van achtergebleven rottende eieren, gaf hij niet thuis.
De sfeer in de buurt werd grimmig. Betje leed er stilletjes onder. Ze liep op
eieren.
Dit
jaar ontdekte IJbert dat het ei
zeer geschikt was als ondergrond voor karikaturen van ietwat kalende politici.
Op leeggezogen eieren schilderde hij de kopstukken na. Jan Marijnissen stond
als eerste model. Toen hij Hans Dijkstal onder de knie had volgde Ad Melkert.
Allemaal eitjes in zijn opinie. Zijn persoonlijke held Jan Peter Balkenende
wilde maar niet lukken. Het Beatle-kapsel gaf te veel werk. Het pieken van Pim
kwam als redding uit de hemel vallen. Een fluitje van een cent. Fortuyns
portret werd op een zwart closetrolletje gezet. Verticale krijtstrepen en
opvallende strik deden de rest. In de lijdensweek verraste hij op het werk en
in de buurt een ieder, waarvan hij wist dat ze een andere politieke mening
waren toegedaan, met het geprepareerde eitje. Als ze protesteerden antwoordde
hij bij de hand: “Dan et i-j ‘m toch op”. Betje kreeg achteraf de boze reacties
te verwerken. Ze was paaszondag als Eibergse ook niet bijzonder gecharmeerd
geweest van het ei dat IJbert voor haar in petto had. De voorman van ‘Sprookjes
2000’ van boven en onderen behaard en met de gemeentelijke stropdas als
indianentooi. IJbert had toch zo zijn best gedaan.
Op tweede paasdag werd hij alleen wakker. Op de keukentafel
lag een briefje. “Ik bun effen ‘n traytje eier an ‘t halen in de buurt. Die van
ow bunt mi-j te flauw!” Plots klonk het geratel van tig eierwekkers. Daarna
werd het heel erg stil in huis. Sindsdien is niets meer van haar vernomen. Het
verhaal wil, zo werd mij door de buurvrouw verteld, dat tot op de dag van vandaag IJbert denkt
dat het om een uit de hand gelopen aprilgrap gaat. Maar zij weet wel beter.
Hans Mellendijk, de Gelderlander, 13 april 2002
Geen opmerkingen:
Een reactie posten