zaterdag 16 maart 2013

Uit de oude doos | Flauw


Flauw

Het ei was zijn lust en zijn leven. ’t Was ooit  begonnen toen hij als klein blaag op zijn zwerftochten door het Reurlse Broek als eerste in de gemeente een kievitsei vond. De volgende dag mocht hij het op het kasteel aanbieden aan de burgermeester. Later in zijn trouwdag ontpopte IJbert zich tot een eitovenaar.

Hij goochelde met gemak uit slechts twee eieren een smakelijke boerenomelet en voor het bereiden van een soufflé kon je hem midden in de nacht wakker maken. Maar zijn specialiteit bleef toch het koken van een ei. Een ritueel waarbij je hem niet mocht storen. Bewaarmethode en de uitslag van de versheidcontrole, in een kommetje water, stonden in een mysterieus verband met gewichtsklasse, kooktijd en de uiteindelijke stand van de dooier. Het had allemaal met elkaar te maken. Eén en ander luisterde nauw bij hem. In de loop der tijd verzamelde hij voor elk type ei een aparte kookwekker. Z’n vrouw Betje werd er soms tureluurs van. Maar ze liet hem begaan. Een tevreden eierkoker is geen onruststoker. Trouwens het moet gezegd, van zijn gekookte eitjes kreeg je nooit de bòks van streek. Niet te zacht, niet te hard. Perfect! Nooit flauw van smaak. Anders was het gesteld met zijn gevoel voor humor.

Een bezoek aan Reur-ei had hem vorig jaar Pasen geïnspireerd tot experimenten met verfbaden. Hij knoeide wat aan met allerlei kooknat. Vooral bieten brachten een curieus effect teweeg. Het krotensap gaf de eieren een gecorrodeerd uiterlijk, soms tegen terracotta aan. Hij had gehoopt op goud. Enthousiast schonk hij daarom de vijftig eieren maar aan zijn buurvrouw. Voor het eierzoeken. Geestdriftig had hij geholpen met het verstoppen. In de roestige amfora’s  maar vooral langs de nog herfstige rand van de tuin en in de beukenhaag. Hij veinsde onschuld toen bleek dat maar een kwart werd gevonden en hielp een huilend buurmeisje alsnog met het verder zoeken. Maar toen op een warme dag de buurvrouw begon te klagen over de verschrikkelijke stank van achtergebleven rottende eieren, gaf hij niet thuis. De sfeer in de buurt werd grimmig. Betje leed er stilletjes onder. Ze liep op eieren.

Dit jaar ontdekte  IJbert dat het ei zeer geschikt was als ondergrond voor karikaturen van ietwat kalende politici. Op leeggezogen eieren schilderde hij de kopstukken na. Jan Marijnissen stond als eerste model. Toen hij Hans Dijkstal onder de knie had volgde Ad Melkert. Allemaal eitjes in zijn opinie. Zijn persoonlijke held Jan Peter Balkenende wilde maar niet lukken. Het Beatle-kapsel gaf te veel werk. Het pieken van Pim kwam als redding uit de hemel vallen. Een fluitje van een cent. Fortuyns portret werd op een zwart closetrolletje gezet. Verticale krijtstrepen en opvallende strik deden de rest. In de lijdensweek verraste hij op het werk en in de buurt een ieder, waarvan hij wist dat ze een andere politieke mening waren toegedaan, met het geprepareerde eitje. Als ze protesteerden antwoordde hij bij de hand: “Dan et i-j ‘m toch op”. Betje kreeg achteraf de boze reacties te verwerken. Ze was paaszondag als Eibergse ook niet bijzonder gecharmeerd geweest van het ei dat IJbert voor haar in petto had. De voorman van ‘Sprookjes 2000’ van boven en onderen behaard en met de gemeentelijke stropdas als indianentooi. IJbert had toch zo zijn best gedaan.

Op tweede paasdag werd hij alleen wakker. Op de keukentafel lag een briefje. “Ik bun effen ‘n traytje eier an ‘t halen in de buurt. Die van ow bunt mi-j te flauw!” Plots klonk het geratel van tig eierwekkers. Daarna werd het heel erg stil in huis. Sindsdien is niets meer van haar vernomen. Het verhaal wil, zo werd mij door de buurvrouw verteld, dat  tot op de dag van vandaag IJbert denkt dat het om een uit de hand gelopen aprilgrap gaat. Maar zij weet wel beter. 

Hans Mellendijk, de Gelderlander, 13 april 2002

Geen opmerkingen:

Een reactie posten