zaterdag 17 november 2012

Uit de oude doos | Rozengeur en maneschijn



Rozengeur.

M’n lief is nu mijn vrouw! Om redenen, die bij het publiek geheim zijn, gaf ik haar het jawoord. 

Toen bij ondertrouw de dienstdoende ambtenaar ons feliciteerde begon het toch enigszins te knijpen.  Nog veel moest geregeld; uitnodigingen, diner, trouwpak, bruidsboeket, ... Menigeen bemoeide zich er tegenaan.  “Nu kom je in het kastje te hangen en heb je daar wel aan gedacht?” Nadat ik tigmaal voor schut stond bij controle van het bewuste kastje en ik alleen maar milieuvergunningen zag, geloofde ik het wel. Tegenwoordig worden slechts uitzonderlijke gevallen opgehangen. Na twintig jaar relatie, op middelbare leeftijd besluiten om toch maar te trouwen, hoort daar blijkbaar niet bij. Het voorgesprek met de trouwambtenaar verliep stroef. Gelukkig bracht haar vraag, of we beiden geen toepasselijk gedicht wisten, redding. De volgende dag teisterden we het I Love You-virus door haar per e-mail de liefdespoëzie op te sturen.

De trouwdag begint veel belovend. Tjielpende vogels en veel zon. Op het antwoordapparaat staat een vraag van de trouwpakkencontroledienst of ik even wil terugbellen. Een bevriende stem geeft geruststellend adviezen: “Draag de roos in ow hand en neet op ow scholder”. Lachend hoor ik alles aan. De ochtend vliegt voorbij, omdat het in meimaand, trouwmaand geen sinecure is om een idyllisch plekje te vinden, waar geen ander bruidspaar staat mooi te zijn, voor op de foto. In een mum van tijd zit ik naast mijn lief, tegenover de trouwambtenaar. 

Mijn keuze  JA van K. Schippers, over de onmacht om bepaalde gevoelens te uiten, wordt prachtig gedeclameerd. Zes keer weerklinkt “Nee” door de trouwzaal. Willem Wilmink’s strofe uit “Echtpaar in de trein”:  “Van nieuw begin naar nieuw begin/rijdt zij de wijde toekomst in,/ en ik rij het verleden uit./ En beiden aan dezelfde ruit.” geeft onze intenties het ware cachet. Na het jawoord geef ik mijn vrouw een kus. Het zweet staat op mijn voorhoofd. Hitte? Zenuwen? Onzekerheid? Ontroering? Ik hou het op ’t laatste. 

Getrouwringeloord schreiden we de zaal uit. Nog aangedaan zie ik, door mijn beslagen bril, vier heren staan. Foi, foi, toch! Zeet daor staot de jongs. Alles valt nu op zijn plaats. De zogenaamde controledienst bleek niets anders dan een voertuig om erachter te komen waar en wanneer de huwelijksvoltrekking zou plaatsvinden. Een langzame fox klinkt melancholisch door de hal. ‘Hanna ik zal ow kriegen’ galmt -met het gemeentehuis als klankkast- tot ver over de markt. Daar sta ik dan met een mond vol tanden. Ik kijk mijn Hendrika Johanna verliefd aan.

Na het aansnijden van de bruidstaart vallen de verrassingen over elkaar heen. Een  bruidsbeuk wordt binnengebracht, om te planten in Achterhoekse grond. Opdat we blijven terugkomen. Vriend Albert verrast ons met een vers gedicht. Mooie regels rijgen zich aanéén. Het vers heeft alles in zich om een klassieker te worden. Het laatste couplet “’t Kind is kearl ‘ewodden/en vrouwe wat een deerntjen was./ Jao zeg hie en zie zeg Jao!” beeldrijmt mooi met de jeugdfoto's die verborgen zitten in het cadeau van mijn zusters. De kinderen van mijn getuige geven giechelend  “Nijntje in de dierentuin”. De regel: “En voor het raam zat Nijn”  brengen de gedachten weer terug naar het moment toen “Echtpaar in de trein” werd voorgedragen. Alles past in elkaar. Een dag om nooit te vergeten. De clichés stapelen zich op. 

De middag erna gaat de beuk erin. Er wordt een gat gegraven in vruchtbare grond. Veel water, een muntje en een wens doen de rest. Uren later, alle cadeaus zijn uitgepakt, ons Amsterdamse nest baadt zich in één grote bloemenweelde, zweven we in een roze wolk. De grote klap van Enschede, op de tv, brengt ons weer terug op aarde.
‘T is niet allemaal rozengeur en maneschijn. 

Hans Mellendijk, de Gelderlander edities Achterhoek, 27 mei 2000


Lees ook het gedicht: NC | C6H7(ONO2)30 | Hans Mellendijk>

Geen opmerkingen:

Een reactie posten