De dichter ziet de tegenstelling tussen uitbundig lenteweer en oorlogsellende, zoals in de meidagen van 1940 waarover zijn ouders elk zonnig voorjaar vertelden en legt verbindingen. Tussen 1812, het hier en nu en komende lentes, tussen Oekraïne, Syrië en het Achterhoekse voorjaarsgroen.
Oorlog in de lente
Kom koolmees laat je horen
onder de vroege lentezon,
jouw schetterende egotonen
over Montferland en ‘t Goor
die ongegrond schelden
op alles dat jouw eigendunk
in de weg durft te komen.
Ach koolmees je snerpen
in de lente herkennen wij
als een der voorjaarsboden,
niet als het trompetteren
van onbillijke krijgslustigheid.
Ach poetin, groter ego nog
dan het blinde der koolmees,
dodelijker nog je schuimbek,
je vals uitvarende paukenslagen,
kanonnen uit ouverture 1812 –
uit een ooit geslaagde verdediging –
verdraaid naar jouw vuile aanval.
Vluchten nu, vluchten en opvangen ...
Wij zien ons volgend voorjaar in Aleppo,
wij vieren de komende lentes in Lviv.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten